Boek

Hieronder het eerste (sinds vorige week alweer grondig herziene) hoofdstukje van een boek dat ik de komende maanden wil gaan schrijven. Ik heb het gepost als stok achter de deur, opdat mijn volgers weten dat ik er iets aan zit te komen. Volgende hoofdstukken zet ik niet op deze site, aangezien nog niet alles vaststaat qua plot en ik voortdurend aan het schaven ben. Het wordt in ieder geval heel mooi en ingewikkeld.

Eigenzorg

Eigenzorg

Hoofdstuk I – I

Woensdagmiddag 12 januari 2020.

Dag lieve Pappa,

Vanochtend je ‘Colloquia’ gekregen van meneer Kortereis. Die had ze al 18 jaar voor me klaarliggen, allemaal op een stick. ‘Nee, geen letter van gelezen,’ zei hij, ‘dat heb ik je pa gezworen. Een vriendeneed op een notariseed! Hoe betrouwbaar wil je het hebben?’

Ik moest er wel helemaal voor naar Bergen (NH). Leuke vent trouwens, 74 inmiddels, dus jaartje jonger dan jij (dan jij nu zou zijn). Hij woont in een kaboutervilla, supercute. Verder deftige boel daar. Wel draaide hij The Who, keihard, en niet omdat hij doof is. ‘The Who?’ zei ik. ‘The Who!’ zei hij. Haha! Gitarengebeuk is niet echt mijn ding, maar dit was best tof. Volgens hem was jij ook dol op die stuff. En inderdaad: ‘Substitute’ is top: ‘You for my mum. At least I get my washing done’. Ook vertelde hij moppen, hele flauwe. Had hij voor jou bewaard, zei hij, voor straks in de hemel. Beetje bang dat je de helft al honderd jaar kent. Maar ik lag dubbel. Hijzelf ook. ‘Het gaat niet om wat je vertelt, maar om hoe je het vertelt,’ zei hij. ‘En om wie het vertelt,’ dacht ik nog. Klopt hè, pappaatje? Jouw boekje ‘De lach als opstap naar taal’ (uit 1974 geloof ik) heb ik namelijk drie keer gelezen (moest ook wel, haha, omdat ik eerst geen hol van snapte).

Net in de bus en de trein terug het eerste stukje van je colloquia (wat is dat nou voor woord?) gelezen, tot aan ‘Ik wil weten wat ik ben, niet wie ik ben’. De rest bewaar ik voor vanavond. De hele reis zitten giechelen, van de opwinding. Dat jij zoiets hebt geschreven. Dat je dat nog kon! Altijd gedacht dat jij toen al veel te, uhh… Oké, laat maar. Eerst de leuke dingen. Je snapt wat ik bedoel met dat ‘uhh…’.

Hartstikke goed idee, een handboek voor je kind, echt waar. Wel raar om te lezen. Nogal eng zelfs, alsof ik naast je in de kroeg sta, met een pilsje in de hand. Tegelijk irritant. Je wilt reageren, iets terugzeggen. Kan niet, slaat nergens op. Maar ja, zoals je ziet doe ik het lekker toch. Haha! Ik ga je namelijk terugmailen. Gewoon naar je oude e-mailadres. Die postbox zit natuurlijk vol viagra-spam, maar hij bestaat nog wel (dat weet ik, want ik krijg nooit een ‘undeliverable’ terug als ik je een verjaardagsfotootje mailde). Goed plan dus, hè? Yoehoe! Oké, oké, hartstikke weird. Tikje ziek zelfs, maar who cares? En op de één of andere Einsteinmanier komt dat geschrijf heus wel bij je aan, via allerlei zwarte wormgaten en verstrengelde higgsdeeltjes. ‘Met kwantum kan alles’, zegt Envis altijd. O ja, Envis, die ken je nog wel, die was toen vier. Dat is nu een mislukte geschiedenisstudent, een werkeloze beroepsouwehoer, een 23-jarige interessanto met een staartje in z’n nek. Maar hij weet alles. Nou ja, van alles weet hij een beetje, d.w.z. een beetje meer dan ik. En da’s handig voor mijn vlog. Mijn vlog??? Otjepotje, er is toch wel iets veranderd de laatste 19 jaar. Nou ja, later meer over al mijn half-halfbroertjes, mijn vlog (gisteren tikte mijn 1250’ste volger aan!) en over alles wat er sinds 2001 is gebeurd. O pappaatje, we hebben je gemist, echt onwijs gemist, heel erg verschrikkelijk gemist. Maar jij, yoehoe!, jij hebt echt alles gemist. Haha!

Trouwens nooit om je gehuild. Houwen zo? Of gaat dat nu komen? Pappa. Pappa. Nooit heb ik dat woordje hoeven zeggen.

Ik zit je op dit moment in een heel raar café te schrijven. ‘Eigenzorg’ heet het, zit tegenover Leiden CS. Toffe naam voor een Hells Angels-clubhuis, haha. Ook die gotische fascistenletters boven de ingang – EigenZorg zullen ze gaaf vinden. Ze schrikken zich echter de tyfus als ze binnenlopen. Want binnen is het de stijfste truttentent ever. Extra freaky is dat alles er stokoud is (mode van 1962?) maar tegelijk niks kapot: alles blinkt en glimt. En overal ruikt het naar Albanees schoonmaakmiddel. Aan de muren hangen roze lampenkapjes en schilderijtjes met molentjes, en, o ja, een glazen kast met klaverjasbekers, de laatste uit 1982. Van de bediening krijg je geheid de slappe lach: ‘Nee, geen cappuccino bij ons, alleen normale koffie’. Dat zei de 80-jarige serveerster net, met een gezicht alsof ik een sudden death bestelde. En ‘nee, pinnen doen we hier niet, alleen gewoon geld’. Een soort Pompeii is het hiero, maar dan zonder lava, alsof de politie twintig jaar geleden de boel verzegeld had en pas vorige week weer vrijgegeven.

Sjips. Dat was toch niet voor jou? Ze hebben je hier natuurlijk wel vlakbij gevonden…

Afijn, de tijd heeft in Eigen Zorg stilgestaan. De droom van iedere archeoloog, toch? Maar ik denk niet dat jij hier ooit binnen bent geweest. Een ongelofelijke ruktent had je het gevonden. Want jij was immers hartstikke hip en cool. Ja toch? Op de foto’s sta je in ieder geval steeds met hippiehaar en met zo’n übercool stoppelbaardje. Ook zie ik je nooit echt lachen op een foto. Altijd zo’n strak bekkie. Of was dat toeval? Opa Munsterman, je schoolvriendje (76 jaar nu), draait op al je verjaardagen in ieder geval, Lust for Life voor mij. Ook bepaald geen skihutmuziek, haha! Maar helaas, Eigenzorg heb je gemist. Benieuwd welke kroegen jij wel bezocht (nogal veel, vrees ik) en of ze nog bestaan. Opa Munsterman mist je trouwens heel erg, dat roept hij elk jaar. Maar jij hebt dus alles gemist, met name Café Eigenzorg.

Oeps, je kindje kletst maar raak. Terwijl jij brandt van nieuwsgierigheid. Oké ouwe, neem een stoel, ga zitten, en hou je vast… Ik mag je feliciteren met een… meisje! Yoehoe! En we noemen haar… Dajana. Roepnaam Daja! Onze Daja weegt 52 kilo en is 174 cm lang. Echt een leuk ding die Daja, een schatje, met een geinig koppie – tikkie ordi, maar fris ordi – en onze Daja is in het bezit van…, yoehoe, wie had dat ooit gedacht… een vwo-diploma!

Dajana is trouwens een Albanese naam. Mooi toch? Of niet? Ja ja, ‘Ordi als Jordi’, haha. ‘t Is een vettige voetbalvrouwennaam, ik geef het toe, uit de kermiscategorie, bijna zo erg als Sylvana en Savanna. Maar het betekent wel iets hoogstaands: ‘God verzoenen’. Wist je niet, hè?

Wist jij daar überhaupt van, van die naam? Best wel heel erg Albanees, hè? Ook nooit geweten wat er volgens mamma zo nodig verzoend moest worden. Maar misschien vond ze het gewoon mooi. Onwijze klote dat ik haar dat soort dingen niet meer kan vragen. Over je vrouw – of wat ze ook van je was (ik zeg nog steeds Mamma Enxhi) – later meer. Geen leuke dingen. Ze leeft nog wel, maar je wil niet weten hoe. Je vader en moeder (opa en oma) zijn dood. Had je denk al gemerkt. Die zitten natuurlijk al jaren met jou, op gouden stoeltjes harp te spelen, haha. Envis denkt dat jullie, tot kleine stukjes vermalen, op de korst van het universum informatie uit zitten te wisselen. Als het maar gezellig is!

O jee, ik moet weg, ik moet naar de Open Dag van… O ja, stik, sjips…. Pak die stoel d’r maar weer even bij. Want je dochter moet naar de open dag van… Archeologie! Schrikken hè? Ben je nou boos? Nou ja, niks meer aan te doen. Of het moet natuurlijk een ruk Open Dag worden.

Vanavond ga ik je eerste stukje uitlezen, in bed, en dan leg ik alle fotoalbums op m’n knieën, kan ik tegelijk naar jouw coole smoel kijken. En dan ga ik dit stukje naar je mailen, serieus, ik meen het. Internet gaat nog even niet met kwantums (komt eraan, zegt Envis), maar één lichtjaartje vertraging kan me niet schelen. Wel jammer dat je je nu niet gelijk op mijn YouTube-kanaal kunt abonneren. Dan zou je me in volle glorie kunnen zien (1280 volgers inmiddels!).

Praten gaat sneller dan schrijven’, schijnt een Soemeriër ooit in een tablet te hebben gespijkerd. Maar volgens Envis kan het nog sneller, die beweert dat ook het bewustzijn met kwantums gaat. Dus pappa, pappa, pappa (‘het zeggen van je naam is me als een liefkozing’), mijn gedachten zijn minstens 100 keer per dag bij jou.

Je krijgt trouwens de groeten van meneer Kortereis. Dat had hij me op het hart gedrukt, nog voor hij besefte dat je al twintig jaar de pijp uit was. Ook hij mist je elke dag.

Ik ben trouwens opgevoed in een pleeggezin. Heel leuke mensen.

Stel dat ik reïncarnatie bestaat. Dat ik in jou ben gereïncarneerd. Kan best. Waarom niet? Er zat maar een weekje tussen. Dan zit ik nou, haha, tegen mezelf te lullen!

Hoofdstuk I – II

Woensdagmiddag 12 januari 2001, in Café De Uyl

Dag lief kind. Hier je vader. Je leeft dus, hoera. Leef ik nog? Nee dus, anders had je dit boek niet gelezen.

Een dikke pil wordt het, vol vrolijke verhalen en dronkenmansgelul, allemaal voor als je 18 bent. Ook af en toe iets belangrijks, iets wat je moet weten, om mijn genen veilig te stellen. Tijd zat, want je bent pas over zeven maanden uitgerekend. Bovendien heb ik al mijn obsessies voor je in de ijskast gezet. Of toch maar oppassen? Voor sappig schrijfwerk moet er namelijk gedronken worden. Witte wijn liefst, in onbekommerden mate. Droogschrijven schiet niet op. Dat voelt alsof de leraar Nederlands (de schoft die aanraadde archeologie te gaan studeren) over mijn schouder staat mee te lezen. In je eentje drinken is echter riskant: dat leidt tot zelfover­schatting en daarna tot bittere besluitvorming: “Oké, dumpen die zeikmiep!”. En dan weer jaren spijt en juridische rompslomp. Langzaamaan snap ik waarom ik pas op m’n 55ste vader word.

Alleen drinken doe ik dus liever niet. Voor veilige kunstbeoefening moet de menselijke maat in beeld blijven. Schrijven doe ik daarom onder het volk, liefst een beetje cool volk, van dat je ze ziet denken “respect, die gozer schrijft”. Die dudes moeten me daarbij goed in de gaten hebben, maar tegelijk niet doorhebben dat deze ik sociale controle zoek, dat ze als beschavings­spiegel dienstdoen, dat ik in m’n eentje óf geen reet uitvoer, óf me verlies in pedant gelul. Geen gesprekjes svp; ik wil vriendelijk genegeerd worden. Op vragen als ‘wat zit u daar toch allemaal te schrijven,’ mompel ik ‘beetje administratie’. Vroeger zei ik dan ‘sinterklaasgedichten’, maar dat werkte averechts, dan dachten ze dat je een grapjas was, goed voor gratis variété. Van ‘beetje administratie’ neemt zelfs de oudste hoer binnen twee seconden de benen..

Net mijn tweede glaasje wijn besteld, bij Klaas, en we hebben geproost op de aanvang van het 3e millennium. Het is nu namelijk 6 januari 2001. Beetje laat, dat geproost, maar ik mocht niet eerder uit zuipen gaan van je moeder. Jij leest dit op 6 januari 2020 (want je hebt de randdebiel overleefd die morgen president van Amerika wordt). Je vader staat in café De Uyl aan een vensterbank te typen op een laptop, ooit gejat in Albanië (mooi maar lang verhaal). Hij rookt en drinkt en wil opschrijven wat je allemaal moet weten. Zelf wil hij op dit moment graag weten of je een jongetje of een meisje bent. Maakt dat wat uit? Nou en of.

O ja, volgende week naar de echo!

Ik ben dus dood. Niet erg. Was ik op voorbereid. Van beroep is je pappa namelijk archeoloog, paleoantropoloog om precies te zijn. En paleoantropologen leven in graven, kegelen met schedels, pulken dagenlang in het oogkas van een onthoofd Inca-meisje. Niks ‘Poor Yorricks’ voor je pappa. Zijn drijfveren gelden de soort, niet het toevallige genenvehikel. Ik wil weten wát ik ben, niet wie ik ben. Jij niet natuurlijk, want jij bent achttien.‘Wie’ ik ben, valt vast wel tussen de regels door te lezen.

Oei, klink ik nou eng? O shit, hoor ik je denken, ik ben het kind van dr. Frankenstein. Schrik maar niet, lieve schat, Pappa overdrijft. Ik heb wel dr. Frankensteintrekjes, maar nog veel meer ben ik een troetelbeertje. Dat weet je moeder. Ik kruip voor haar, klaagt niet als ze haar gourmetvork in m’n rug steekt. Probleem is dat ik vaak dingen denk die niet bij mijn warme inborst passen. En die dingen moet ik dan per se zeggen, of schrijven. Als ik schrijf verword ik tot harteloze lul. Dat komt omdat, op één of andere manier, het spuigaatje tussen mijn hersenhelften is dichtgeslibd.

Een kindje nemen, anno 2001, is vragen om ellende. Het is namelijk een klotewereld waarin ik je schop. Propvol bovendien, kan geen mens meer bij, gruwelijk zul je aan je einde komen. Bovendien is menszijn geen pretje. Gemiddeld 83 jaar moet je dan de gedachte onderdrukken dat je doodgaat. Geloof, drugs en seks zullen je een handje helpen, maar als je iets te veel hersens hebt, wacht je 83 jaar onrust. Deze evolutiebioloog is echter een optimistische egoïst. En dol op kindertjes. Hij kan dus niet wachten om je in zijn grafklauwen te nemen, om je poezelige lijfje te kneden, om te genieten van al je lieve lachjes, je rozevingerige vingertjes en je honingbeige stront. Voor honderd procent zal hij meedobberen op zijn apeninstincten, verdringen wat hij je heeft aangedaan met dat nachtje ‘goedmaakseks’, met zijn twijfels om je een week later onmiddellijk weg te laten krabben. ‘It’s stronger than myself!’ zal hij roepen, zoals je moeder dat haar hele leven al om de anderhalf uur doet. Als de tijd me gegeven is, zal ik ervoor zorgen dat je met een vrolijk, optimistisch karakter de strijd kunt aangaan, op die herfstmiddag dat je als 13-jarige beseft dat het leven alleen leuk is als stoned, dronken, geil, godsdienstwaanzinnig of ontzettend nieuwsgierig bent.

Dat laatste ben ik. Dat betekent echter dat je gedoemd bent onderzoeksobject te worden. Mijn obsessies heb ik dan wel voor je in de ijskast gezet, maar zo gauw je geboren bent, ruk ik die ijskast weer open. Want jij en ik gaan bewijzen dat mensen waterapen zijn, of je wil of niet. En ook gaan jij en ik aantonen dat we met Haeckel het kind met het badwater hebben weggegooid: de ontwikkeling van een embryo tot volwassenen is wel degelijk een herhaling van de ontwikkeling van proto-chimpansee tot homo sapiens! Afijn, genoeg reden voor dit geschrijf.

O ja, dat dit geschrijf lukt dus alleen in het café. Van je zwangere moeder mag ik daar echter nog maar één keer per week naartoe, en dan niet langer dan drie uur. Anders zwaait er wat (in de vorm van proto-Albanese vervloekingen en serviesdestructie). Het wordt dus doorpakken als ik over 18¼ jaar iets groots & meeslepends wil afleveren.

Net bij Klaas mijn vierde chardonnay besteld. Over ouder worden wil ik niet te veel zeuren. Alleen nog even dit: Ouder worden is lastiger dan doodgaan. De dood is peanuts (een peulenschil, anno 2001): te veel schedels heb ik gestapeld de laatste 30 jaar, er zelf een keer mee gejeu-de-bould. Veel vaker echter netjes nagedacht over wat er in die schedels voor moois plaatsvond, tweehonderdduizend jaar geleden,. Van harte meegejuicht toen die jongens het vuur ontdekten, hun eerste wieltje fabriceerden (twee tegelijk, mag ik hopen), hun eerste hertje op de muur schilderden en er eindelijk een zinnig zinnetje over hun lippen kwam. Ook gewalgd bij hun kinderoffers, bejaardendumps en auschwitzpogingen. Maar toch bovenal zitten tellen: beseft dat er in de afgelopen 250.000 jaar minstens 75.000 generaties homo sapiens zijn doodgegaan, dat een kleine honderdmiljard mensen (met dezelfde angsten en herseninhoud als jij en ik) ooit jankend en krijsend hebben beseft dat het afgelopen was, dat al hun overleefgesodemieter voor niks was geweest, dat ze geen reet nalieten, niet één steentje in de rivier hadden verlegd. En die stakkers wisten zelfs niet dat al hun gekut en gekloot, dankzij Darwin, toch nog voor een heel klein beetje vooruitgang had gezorgd. En otjepotje, 99% van de homo sapiensen geloofde de laatste twintigduizend jaar ook nog eens dat er een grijnzende leather boy klaarstond met de rekening, een gehoornde psychopaat die, in eeuwigdurende en tegelijk onvoorspelbare afwisseling, gloeiende poken zou steken in daar geenszins toe geëigende lichaamsopeningen.

De dood is al dertig jaar mijn collega, een voorspelbaar mannetje dus, niks schokkends meer van te verwachten. Maar ‘ouder worden’ is andere koek. Daar is geen serieuze literatuur over, niks waar je wat aan hebt. Daarvoor krijgen we natuurlijk ook nog niet zo lang de tijd. Pas een jaar of veertig zijn we nog niet dood ‘voor we het weten’. (81 word ik, belooft het CBS). ‘Kut, ik word ouder’ gaat mijn zelfhulpboekje heten, mocht ik daar oud genoeg worden. O nee, als ik de 81 haal, gaan jij en ik de hele dag hand in hand door het park lopen. Dan ben je 23. Maar je doet gewoon mee, ook als je een jongetje bent. Hoor je me!

Net mijn vijfde chardonnaytje besteld. Ik sta achterin café De Uyl (op de gevel staat ‘De Uyl van Hooglandt’) aan een scheef groen tafeltje en denk aan jou. Jij bent nu druk aan het celsplitsen. Uit minstens 6000 cellen besta je al. Vanaf nu weten je gesplitste celletjes al precies wat ze later willen worden. Niemand weet hoe ze dat weten. Ik ben dol op dingen die niemand weet. Dat geeft het leven zin. Tot er weer één of ander trut ontdekt hoe het zit. Dan is het leven weer ietsje zinlozer. Weten ze het in 2020 al? Arm kindje!

De Uyl is een pijnpenla, maar dan met ramen aan twee kanten. Heet het dan nog een pijpenla? Het is in ieder geval een langgerekte bruine kroeg, in een 17de-eeuws hoekpand. Door de ramen zie ik de Hooglandse Kerk (13de-eeuws) en verder alleen huizen die er driehonderdvijftig jaar geleden ook stonden. Auto’s mogen hier niet komen. Waar ik ook kijk zie ik precies hetzelfde als Harmen Meyndertsz (lector astronomia in 1663, met drankprobleem en Waals kutwijf, die de kringloop van Jupiter op vijf dagen exact voorspelde). Mijn zintuigen vangen hetzelfde op als hij, mijn gedachtes en conclusies worden niet beïnvloed door ‘suggesties van het internet’ of door Pim Fortuyn, of ‘voortbouwend begrip van zwarte gaten’. Ik kan hier denken over de condition humaine zonder humane invloed. Oké, ik snap heus wel dat al die geveltjes nep zijn, prachtig gerestaureerd, dat geen steentje meer oorspronkelijk is. En van Klaas moet ik luisteren naar andere ouwelullenmuziek (Kinks en Who, hoewel alleen vergeten nummers) dan Harmen (die natuurlijk gekweld door de evergreens van een zeiksnor met luit.) Maar ik kan hier perfect abstraheren. Beetje zorgwekkend is dat ze hier, vlak naast mijn tafeltje, bezig zijn met een ‘niet-rokersruimte’. Een glazen hokje zijn ze aan het timmeren. En o jee, een clubje Japanners komt binnen. Aan de achtentachtig prachtige Amsterdamse grachten hebben ze blijkbaar niet genoeg. Toch durf ik te wedden dat deze kroeg nog bestaat als jij 18 bent.

Ter zake, voor het allemaal mooischrijverij wordt. Dit geschrijf is voor jou, en het is uit het hart, zij het uit het hart van Dr. Frankenstein. Tegelijk is het uit de losse pols. Maar ‘t is allemaal bedoeld tot troost. Snap je dat? Want de kans is zó groot dat je op je 18de geen vadertje meer hebt. En dan weet je niet waar je vandaan komt! En dat is verschrikkelijk, omdat je, als zoon of dochter van een paleoantropoloog, zult branden van nieuwsgierigheid. Dan wil je natuurlijk precies weten waaraan/aan wie je de schuld kunt geven wat betreft afwezige talenten en kuteigenschappen. Is het ‘Natuur of normgeving’ (nature or nurture)? Mijn vader was een alcoholische ouwehoer, zul je denken. Vandaar! Deels waar. Maar het is een zwakke smoes.

Dronkenmansgepraat is soms best leuk (‘in vino veritas’ zeggen de Albanezen) en het heeft mij al heel wat eye-openers bezorgd. Maar er is hoop. Over 12,6 jaar ga ik met pensioen, dan ga ik schaven aan dit schrijfsel; 6,1 jaar heb ik dan nog om het gelul van vandaag tot ‘troostvolle luister’ te boetseren. Oppassen dat ik dan niet te enthousiast ga schaven, dat er nog wel iets te zien blijft van de huidige ontreddering (tyfusteringzooi). Want voor de wind gaat het allerminst. Om niet te zeggen dat alles totaal puur klote gaat.

Ik ben 55 en over 8 maanden krijg ik een baby, met een Albanese vrouw die 28 jaar jonger is. Een bloedmooi wijf, Miss Albania 1997. En ook nog heel slim: master in archeologie. En jij bent gepland, echt waar. Want we wilden een kindje. Krankzinnig verliefd waren we. Toen, op dat moment. Maar je moeder blijkt zich alles anders voorgesteld te hebben. Ze blijkt dingen anders aan mij voorgesteld te hebben. Zer blijkt zelf heel anders… Constant ruzie nu. Bijna altijd boos is ze, op mij en op de hele wereld. Ze scheldt in een taal die ik niet versta, niet wil verstaan. Gooit met dingen, flikkert m’n servies kapot. Om de haverklap. Morgen maar weer naar de Blokker, nu voor plastic borden. Ze zit nu thuis te wachten, met haar buikje en haar misselijkheid. Bovendien met je verrassingshalfbroertje. Envis heet die. Geen seconde doet-ie wat ze wil. En ik sta hier in de kroeg, met vijf chardonnays in m’n mik. En ik wil er nog minstens twee. En het net sluit zich verder. Ik heb namelijk meer vijanden. Plots veel meer dan vroeger. Ik ben namelijk een klootzak. Ik ben een lieverd die z’n bek niet kan houden. En ik lust nog wel een chardonnaytje.

Oké, waarom schrijf ik? O ja, om je uit te leggen waar je vandaan komt, wat je het beste kunt doen en laten op de wereld. En om je te vertellen wie de man is/was die jou op z’n 55-ste zo nodig de wereld in moest schoppen. Best wel veel.

En word je pappa bedreigd? Beetje wel. Ze zijn niet echt blij met mij in Albanië. Ook niet op de universiteiten. Enge mailtjes krijg ik. Ik weet niet van wie. Ik geloof dat ik me in verschillende nesten heb gewerkt. Diverse types zijn niet blij met mijn bestaan. We leven gelukkig in Nederland, na Tahiti het veiligste landje ter wereld. Dus moedig voorwaarts!

Je pappa is dronken. Hij gaat naar huis, naar je mamma. Hij stinkt naar rook en drank. Op de fiets zal hij twee Fishermen’s Friends wegkauwen, tegen de stank uit z’n bek. En daarna gaat hij z’n vingers, polsen en nek besprayen met Axe Tropical Heat. Nou nog hopen dat hij straks trapleuning kan vasthouden, dan zal de Albanese hakmarjja vast wel meevallen.

Hoofdstuk 2 – I

Raad eens waar ik nu ben? Laat maar, je weet het toch niet. In Leiden ben ik, voor de ‘Open Dag’ van archeologie! Want – hou je vast – ik ga je Aquatische Aap uit de ijskast halen. Paleoantropologie is een kopstudie – ja, nog steeds – en ik moet dus eerst drie jaar in de bagger wroeten (dinodrollen scheppen met een theelepeltje). Maar daarna zal ik de keiharde bewijzen leveren bij jouw keigoeie artikel (twee jaar geleden tevoorschijn gegoogled) uit 2000. Absoluut idioot dat je dat toen niet gelukt is.

Tot nu toe is het hier op de Open Dag allemaal heel chill (hip woordje uit jouw tijd, toch?). Andere studenten zijn niet zulke nerds (eikels?) als ik verwacht had, hoewel ik het enige meisje zonder bril ben. En ik heb net een waanzinnig interessant proeflesje gehad van ene Jean-Jeacques Hublin. Dat ging over een kleutervoetje van de Australopithecus afarensis (goed overgeschreven?), van driemiljoen jaar geleden. De grote teen kon nog apart bewegen en die jongens konden dus nog aardig in de bomen klimmen. Dat jouw Aquatische Aap rond die tijd het water in dook, klopt precies. Bestond die Hublin trouwens al in jouw tijd? Geen leuke man. Arrogante schijterbak, durft z’n nek niet uit te steken.

Maar ik hoor mijn vadertje nu heel hard denken ‘Stomme trut! Waarom archeologie? Ga iets nuttigs doen!’ Jaja, ik weet het. Jij bent het natuurlijk met Envis eens, van ‘Psychologiestudenten willen weten wie ze zijn, maar paleoantropologiestudenten willen weten wát ze zijn. En vijf jaar later weten ze allebei alleen maar hoe je een uitkering kunt krijgen’.

Nu moet ik weg, naar het studentenhuis, voor een ‘kennismakingsgesprek’, want ik moet een kamer hebben in Leiden. Volgende week ga ik naar Café De Uijl, antwoord schrijven op jouw stukje. Zo blij dat jij mijn pappa bent en dat ik je eindelijk leer kennen. Pappa, pappa! Zo leuk om te zeggen. Maar tegen wie? Misschien kan ik er iets mee op m’n vlog, niet op m’n ‘Accessoires Now-vlog’ natuurlijk. Ze schrikken zich dood. Afijn, ik verzin wel wat.

Hoofdstuk 2-II Woensdagmiddag 19 februari , in Café Eigenzorg

Dag kind,

Hier is je pappa weer. En hij weet weer iets meer over je: Op 17 oktober ben je uitgerekend. Eergisteren is dat gebeurd door Ilse, de mevrouw van de echo. Vorm & omvang had je van een apennootje, conform de verwachtingen. Je moeder moest huilen van geluk. En ik zat dommig te grijnzen. Ik wachtte op een eenduidige emotie. Tevergeefs. Ben ik blij met je komst? Gevoel en verstand krijgen bij mij altijd volop de ruimte, maar dan wel in gescheiden ruimtes. Kwartjes vallen langzaam bij mij. Daar komt bij dat het spuigaatje tussen mijn hersenhelften langzaam dichtslibt. Niet leuk voor je moeder, die nu in haar eentje in de wolken is. Jaja, natuurlijk ben ik waanzinnig blij met je. Lachen, kicken, feest! En, o ja, nu leven mijn genen weer een tijdje voort, als jij je best doet nog zo’n 75.000 generaties, toch een fijn gevoel voor een paleoantropoloog. Tegelijk bedenk ik dat jouw verwekking een ongelofelijke, kloterige, egoïstische kutstreek is geweest. Een vieze ouwe zuiplap krijg je als pappa. Godsamme. Wat gaan we eraan doen? Zal dit héél mooie handboek nog iets goedmaken? Ammehoela.

Ik zit te schrijven in café Eigenzorg, tegenover station Leiden. Tot mijn stomme verbazing. Want dit is echt een ongelofelijk debiele tent. Duizend keer ben ik er langsgelopen. Maar nooit binnengegaan. Niet vanwege de naam, want het vijandige chagrijn daarvan drong vandaag pas door (vergeefs geprobeerd een nog slechtere naam te verzinnen, maar zelfs ‘Niet jouw zaak , lul!’ zou minder mensen afpoeieren’).

Eigenzorg is in een anoniem, laat-19de-eeuws bouwsel gevestigd. Onderaan de gevel heeft, naar ik schat, een zwager van de eigenaar, twintig jaar geleden, een knalgroene, fluorescerende luifel gefabriceerd waarin hij de naam, in gotische plastic letters, heeft geschroefd. Bij elkaar is het genoeg om iedere voorbijganger – ongeacht leeftijd of etnische achtergrond – de pas te doen versnellen. Vooral Nederlanders van boven de vijftig dienen snel weg te kijken, om een golf weggedrukte jaren-zeventig-treurnis te voorkomen.

Een no-go-kroeg was het dus, na een tijdje tot dode hoek geworden. Zelfs het simpelste kopje koffie had ik liever uit de stationsautomaat gehaald. Maar vandaag, juist op mijn schrijfmiddag, begon het ineens waanzinnig te hozen toen ik het station uitkwam. En normale kroegen waren ver weg. ‘Even geïnteresseerd rondkijken,’ dacht ik dus, en dan, als de regen minder is, vertrek ik weer, na een verlegen knikje naar de eigenaar. Maar het liep anders. Ik stapte naar binnen en nog voordat ik het treipe ingangsgordijn was gepasseerd, was ik betoverd. In één keer hadden de jaren zestig me bij de keel. Niet de Woodstock-jaren-zestig echter. Hier geen haartje seks, drugs of rock ‘n roll. Dit waren de Boskoop-jaren-zestig, een door-en-door tuttig tijdvak, zij het verluchtigd door Amerikaanse nieuwigheidjes, door frivoliteitjes die zich slechts voorzichtig vastzetten op oude boomkwekerstradities. Een vrolijke melancholie vervulde me. Alsof ik door een wormgat was gekropen, een beetje als Marcel Proust met z’n koekje. Hier werden echter alle zintuigen bediend. Iets unieks was er in deze tent aan de gang. Geen enkele verandering in 30 jaar! Op de bar stond een bordje met ‘Niet Pinnen. Alleen contant betalen’. Brok in mijn keel. Een plekje op de Wereld Erfgoedlijst stond nu al vast. Hoe had dat dit afgrijselijke café de tijd in godsnaam overleefd, ingeklemd tussen een gokhal en een Domino’s Pizza, middenin de Randstad?

De geur was het eerste wat mijn hartje sneller deed kloppen. Het was de Boskoop-geur, de lucht van het vakantieparadijs van mijn jeugd, een mengsel van aarde, vochtig karton, groene zeep en caballero-filter-sigaretten. Wie ouder dan 50 is (of voor 2000 is opgegroeid in Oost-Europa) herkent het onmiddellijk, het is de meur van puur geluk, van zorgeloze gezelligheid, van kruipen tussen de knieën van kettingrokende bruiloftsgasten.

Het interieur van Eigenzorg sloot er perfect op aan: hetzelfde vergeelde bobbeltjesbehang tegen de muren en dezelfde Perzische kleedjes over de tafeltjes (met op iedere hoek een brandgaatje) en aan de muur bordjes die er al veertig jaar voor waarschuwden dat het café nergens verantwoordelijk voor was. Dit was een kopie van het café waar ik als zesjarige met oma Rivella dronk. Ik nam plaats op hetzelfde kraakstoeltje met koperen knoopjes in de zitting, als in het Alphen-aan-de-Rijnse hotel-restaurant waar ik 50 jaar geleden van Tante Hermien een chocomel kreeg, met niet één maar, hoera, twee rietjes.

De geur was echter het overweldigendst, die was hetzelfde als in de boomkwekershuisjes waar ik ooit mocht logeren. Eén groot feest was dat, met het vochtige krot van Opa en Oma als orgelpunt van stank en geborgenheid. Iedere verzakte balk en vermolmde traptree is me daar inmiddels heilig, in gedachte gevat in marsepein. Dag lief kind. Ik had een gelukkige jeugd. Dankzij Eigenzorg weet ik het weer, dat was het café-restaurant uit mijn jeugd, waar Oom Dick en Tante Hildi hun 12-en-een-half-jarig huwelijk vierden, waar gevierd werd dat opa een ridderorde kreeg (vanwege verdiensten voor de ijsclub en het boomkwekersgilde), waar Oom Kees en Oom Dick mekaar om de tien minuten toeschreeuwden dat het ´allemaal een kwestie van vraag en aanbod was´, waar niemand nergens bang voor was, waar opa en oma nog héél lang zouden leven (zeg maar gerust voor altijd) (want de doctoren werden steeds knapper), waar ik zeker voor altijd zou leven, en waar ik besloot archeoloog te worden, voor eeuwig, toen ik een pijpenkop vond aan de rand van een Boskoopse sloot.

Afijn, ik nam dus plaats in café Eigenzorg, in een bescheiden hoekje, op zo’n jarenzeventigstoeltje. Verguld keek ik rond. Helemaal leeg was het, geen enkele klant. En ook geen achtergrondmuziek. Doodstil was het. Ook geen personeel? Gelukkig, daar dook een dame op, vanachter de bar. Maar daarmee brak mijn klomp. Dit was toch geen Bananensplit? Want de dikke dame die op mijn tafeltje afkwam was ook, voor honderd procent, jaren zeventig. Alles aan haar was seventies, zowel het kapsel (kort maar kittig) als haar kleding en zelfs de licht-vermoeide ik-ben-hier-de-baas-blik. Een jaar of zestig schatte ik haar. Om haar heupen spande een bruine leren kokerrok, best wel frivool, maar welk Tsjetsjeens postorderbedrijf leverde zoiets nog?

Ik bestelde een cappuccino. ‘Hebben we niet,’ zei ze droogjes. Daar hoopte ik al een beetje op. ‘We hebben wel koffie…’ ‘Ja graag.’ De time-worp was compleet.

Oké, het was duidelijk dat dit geen lieve mevrouw was. Ongetwijfeld was zij de koker waaruit die naam ‘Eigenzorg’ was gekomen. Maar dankzij welke hekserij had deze kroeg veertig jaar overleefd, hoe had ze de tijd kunnen bevriezen? En mijn verbazing werd nog heftiger… Want terwijl ik mijn koffie dronk – filterkoffie die twee uur had staan pruttelen, geschonken in een piepklein kopje, met een oortje waar je je vinger niet doorheen kreeg – viel mijn oog op de achterwand van het café. Groezelige ramen zag ik, en er zat een schuifdeur in. Wat was dat voor ruimte? Ik stond op, om met onschuldige blik op verkenning te gaan. De bazin negeerde me, en liep naar achteren. Ik naderde en hé, hoorde ik daar iets? Voorzichtig trok ik de schuifdeur open…

Even tussendoor, voor de duidelijkheid. Ik romantiseer dus echt niks. Het is hier allemaal echt zo. Ben je boven de vijftig? Ga het dan morgen checken. Beetje snel moet je wezen, want dat strenge mens leeft natuurlijk niet eeuwig. En zeker als je rookt, dan moet je per se het volgende lezen. Hier ligt je kans op volstrekt onbekommerd geluk.

Oké, ik trok die schuifdeur dus voorzichtig open. Ik keek in het halfduister. Een heerlijke, ouderwetse tabakswalm kwam me tegemoet. Ik onderscheidde een flinke ruimte, van minstens 20 bij 12. In de hoek stonden twee gokkasten, met mysterieuze plaatjes, van het soort dat ik niet kende. Verder zes of zeven houten tafels. Alles was smoezelig, gebutst of half kapot. Een donkere Tsjetsjeense fabriekskantine. Aan drie tafels zaten stelletjes. Ruige types, allemaal geblondeerd of met dikke baarden. Ze rookten en dronken bier, alsof ze daar al veertig jaar zaten. Geen muziek, schorre stemmen. Van drugs geen sprake, allemaal types met vlees op het lijf. Wel iets te veel drank, al een paar jaar, maar net nog sociaal aanvaardbaar. Met een geiterig glimlachje stapte ik naar binnen. Ik keek rond en dacht ‘bingo!’. Want ik had de de jaren zeventig herkend waar ik toentertijd nog te jong voor was.

Ik stapte weer naar buiten. ‘Een Duvel,’ zei ik tegen de barvrouw. Dat ze dat hadden stond met witte plastic lettertjes op zo’n zwart doordrukbordje.

Heel vriendelijk waren ze tegen me, toen ik weer binnenstapte. Ik koos een tafeltje, knikte iedereen vriendelijk toe, klapte mijn Albanese laptop open en schreef al het voorgaande.

Alles is hier romantisch, oftewel, geen normaal mens zou hier vrijwillig gaan zitten schrijven. Waarom zit ik hier? Is het nostalgie, de lol van omringd zijn door jaren‘70-stuff?

Oké, ik geef het toe: ik zit hier alleen maar om te kunnen schrijven dat ik hier zit, omdat te bewijzen dat ik een uniek oog heb voor het authentieke (aforisme: ‘authenticiteit is de troostprijs voor hen die niet origineel kunnen zijn.’) Want eigenlijk is het hier om te kotsen. En ook eng. Het zou me weinig verbazen als er achter het behang van dit rokershok, nog een tweede geheime ruimte zit, waar de NSB vanavond vergadert.

Je zou hier niet graag dood willen worden gevonden (haha), maar laat dat u er niet van weerhouden nog snel even te gaan kijken. Laatste kans om de seventies live te zien!

Inmiddels ben ik ingesloten door twee zwaar getatoeëerde echtparen. De man met de schorpioen in z’n nek vraagt wat ik daar allemaal zit te typen. ´Sinterklaasgedichten,´ grap ik. ´Beetje vroeg,´ zegt hij dreigend. Bij de gokkasten is onenigheid ontstaan, Antilliaanse onenigheid. Uw romantische held verlaat café Eigenzorg. Maar jesuskristus wat is het hier gaaf. Ga dus nog snel even lang bij café Eigenzorg, voordat de tent opgeslokt wordt door een muffinjoint en je alleen nog filmpjes hebt om te zien hoe troosteloos de jaren zeventig waren.

Kan ik van dit geschrijf een boekje maken? Iets waar jij geld aan kunt verdienen? Ik twijfel over de titel. ‘Colloquia’ verkoopt waarschijnlijk waardeloos, veel te geleerd. ‘Mijn KinderKampf’ trekt vast meer aandacht. De KinderKoran klinkt ook aantrekkelijk. Maar wat maakt het uit, het gaat erom dat jij het in handen krijgt en er een beetje troost uit kan putten. Helemaal alleen zal je zijn, zonder vadertje. Misschien helpen mijn do’s en dont’s iets om de rotzakken om de tuin te leiden. Maar jesuskristus, ik ben 73 als je dit leest, en nog waarschijnlijker hartstikke dood… Zinloos allemaal. Shit, ik zou al zó blij zijn als je dit t.z.t. kunt lezen, dat je geen slaafse trut bent geworden, of dat je bijvoorbeeld alleen nog maar Engels kan lezen.